Ik bungel ergens tussen hoop en vrees. Of eigenlijk slinger ik er heel hard heen en weer.
“Bij jou is het altijd direct zo groots en meeslepend”, zo becommentarieerde een vriendin laatst mijn verliefdheden. Ze kan het weten: heeft er echt voldoende meegemaakt. Bij “een beetje verliefd” kan ik me dus ook helemaal niets voorstellen: ik doe of voel nooit iets een beetje. Dat en-en van de vorige keer vind ik zelf dus nog helemaal niet zo makkelijk.
Schijnt de zon, is de pijn beperkt, dan kan ik heel de wereld aan en die nog verbeteren ook. Zit het even tegen, dan zak ik pijlsnel weg in een diepe put van zelfmedelijden, overtuigd dat het nooit, maar dan ook nooit, meer beter wordt.
Terwijl ik daar slinger, proberen mijn voeten steeds weer vaste grond te raken.
Zo’n twee jaar geleden was ik, vol met mijn gebruikelijke enthousiasme, net drie maanden aan het werk als teamleider. We kwamen van ver, zetten mooie stappen, maar mij ging het niet snel genoeg: “tevreden” komt net zo min in mijn woordenboek voor als “een beetje”.
“Je zou eens gewoon moeten zijn”, zei mijn eigen leidinggevende tegen me. Die zin leverde me ongeveer net zoveel kriebels op als “je ding doen” of “dichtbij jezelf blijven”. Daarnaast zette het mijn hersens in de allerhoogste versnelling: er is toch juist veel meer wat er toe doet dan het hier en nu; ik geloof nota bene in eeuwig leven.
Toch had ze denk ik wel een punt. Als ik even van een afstandje naar mezelf kijk, ben ik inderdaad altijd maar aan het worden; nooit kan ik eens zijn. Steeds leg ik mijn lat weer hoger; nooit ga ik er eens op zitten om van het uitzicht te genieten. En dat maakt me moe, want ik kan wel denken dat dat allemaal moet, maar het kan gewoon niet: ook ik ben maar een mens.
“Wacht maar af / Je bent nu hier / En dat is goed”, hoorde ik Matthijn Buwalda laatst zingen. Dat zou ik zo graag willen voelen. Weg hoop en vrees, weg slingeren vooral. Weg latten, weg verwachtingen, weg oordelen en eindeloze ontevredenheid.
Misschien komt er juist dan weer ruimte om vooruit te kijken. Om wel te hopen, te vertrouwen dat het ooit weer beter wordt. Het liedje gaat namelijk verder: “Maar als straks de zon weer komt…”. Dan zijn er vast nog donkere dagen, maar net zo min als één zwaluw zomer maakt, betekent een dag regen dat het nooit meer lente wordt. Wacht maar af.
Misschien moet ik me gewoon eens laten zakken, mijn voeten de grond laten raken, stilstaan.
Pingback: Niet dat er iets mis is met m’n zelfvertrouwen – Een meisje onderweg
Pingback: Blij dat ik leef – Een meisje onderweg