Zo luidde onlangs de vraag van een recruiter. Ik was eerlijk geweest over mijn neiging teveel van mezelf te verwachten. Heel normaal, dacht ik, om naast je zwakke punten ook je valkuilen te benoemen. Niet naar zijn idee, zo bleek, want: “welke werkgever zit er nu te wachten op iemand met een burn-out risico?”
Het gesprek liep, bijzonder ongemakkelijk, uit op een halve ruzie. Vriendinnen kregen appjes waar de verontwaardiging vanaf droop. Denk maar niet dat ik daar ooit nog wilde werken. Boos was ik. Maar om eerlijk te zijn diende die woede slechts één doel: mijn tranen te verbergen.
Ik was gekwetst. En nee, ik denk niet dat de beste man die vraag had mogen stellen. Maar – zo stelde mijn coach fijntjes vast – ik was zelf degene die het me aantrok, die de rest van de middag van slag bleef.
En dat is nu precies het probleem: ik doe het hartstikke zelf. Na mijn laatste post reageerden mijn vaders collega’s verbaasd: “Hoe kan dit de dochter zijn waar jij altijd zo vol trots over praat?” Als ik erover nadenk snap ik hen wel, en mezelf niet meer. Maar feit is dat ik het doe. Zoals vorige week, toen iemand zei: “Wat fijn dat je je mening durft te geven in zo’n groep”. Dat hoorde ik helemaal niet; ik hoorde: “Je bent wel iets te nadrukkelijk aanwezig”.
Die muur die ik om mezelf heb opgetrokken zorgt er dus niet alleen voor dat niemand mij echt kan zien, maar belemmert ook mijn eigen uitzicht, vervormt wat er van buiten naar binnen komt.
Wat zonde! Waarom doe ik dit mij aan? Ik heb de neiging om boos op mezelf te worden. Maar volgens mij doe ik dan weer precies hetzelfde.
Misschien is het goede nieuws dat, als ik zelf de oorzaak ben, de oplossing ook niet ver kan zijn.
Dus nee, ik wil geen medelijden. Ik ben niet zielig. Of: ik wil niet zielig zijn. Vooral: ik wil niet dat je me zielig vindt. Maar als medelijden ook zonder oordeel kan, een knuffel is, of een kaartje, doe dan toch maar wel. Want misschien leer ik dan eindelijk ook een beetje liever, een beetje milder voor mezelf te zijn.
En een baan? Ja, toch weer wel. Want als ik tussen de restanten van mijn afbrokkelende muur door naar buiten kijk zie ik dat de zon schijnt. Dat er blad is aan de bomen. Dan realiseer ik me dat ik vorige week mijne eerste pijnvrije dag in jaren had. En dat ik me af en toe zelfs begin te vervelen.
Maar dan wel ergens waar ze me helemaal willen hebben.